Het Nationale Park De Hoge Veluwe is de unieke nalatenschap van een van de meest markante echtparen uit de Nederlandse geschiedenis: Anton en Helene Kröller-Müller.
De jonge Anton Kröller (1862–1941) leerde zijn toekomstig echtgenote Helene (1869–1939) kennen tijdens een stage bij het Duitse Müller & Co., waarvoor ook zijn broer Willem werkte. Anton werd aangenomen en zijn zakelijk instinct werd al snel op waarde geschat: hij werd binnen afzienbare tijd verantwoordelijk voor de Nederlandse tak van het bedrijf. Anton en Helene trouwden in 1888 en vestigden zich in Rotterdam. Datzelfde jaar stierf Helenes vader, Wilhelm Müller, waarna Anton, 27 nog maar, de leiding kreeg over het gehele bedrijf. Niet zonder succes: Anton bouwde Müller & Co. uit tot een van de eerste multinationals wereldwijd. Met als voornaamste activiteiten scheepvaart en ertshandel vergaarde hij een fortuin.
Grootgrondbezitter op de Veluwe
Anton zocht graag, wellicht als tegenwicht voor het jachtige en drukke zakenleven, rust in de natuur en dan met name op de Veluwe. Het was ook de liefde voor de natuur, evenals die voor de jacht, die hem deed besluiten een eigen landgoed te stichten: De Hooge Veluwe. Vanaf 1909 (het echtpaar woonde inmiddels, sinds 1900, in Den Haag) begon hij stapsgewijs stukken grond aan te schaffen, om die vervolgens aaneen te schakelen. In 1917 bezat hij liefst 6.800 hectare. De familie Kröller-Müller was daarmee de belangrijkste grootgrondbezitter op de Veluwe, op alleen de koninklijke familie na. Nadat het landgoed werd omrasterd liet Anton er, met oog op de jacht, edelherten, wilde zwijnen en moeflons uitzetten. Er liepen zelfs ook enige tijd kangoeroes.
De vlaggendrager van de Nederlandse architectuur van die tijd, H.P. Berlage, op dat moment al in dienst bij de Kröllers, kreeg waarschijnlijk begin 1915 de opdracht Jachthuis Sint Hubertus te ontwerpen, een buitenverblijf voor het echtpaar in het Park en de gedroomde uitvalsbasis voor Antons jachtpartijen. Berlage ontwierp niet alleen het gebouw zelf, maar ook het complete interieur, tot het bestek aan toe. Hetzelfde gold voor de parkachtige omgeving met de vijverpartij. Het maakt dat het Jachthuis een zogenaamd Gesamtkunstwerk is, het enige van Berlages hand. De bouw van Jachthuis Sint Hubertus werd voltooid in 1920.
De vlaggendrager van de Nederlandse architectuur van die tijd, H.P. Berlage
Helene ondertussen, wijdde zich vrijwel volledig aan haar grote liefde, de moderne kunst. Bijgestaan en continu geadviseerd door kunstpedagoog en -criticus H.P. (Hendrik Petrus, 1871–1956) Bremmer. Bremmer, in 1907 door de Kröllers voor een dag per week in dienst genomen, hielp Helene met het opbouwen van een indrukwekkende kunstcollectie. Financiële grenzen aan wat er kon worden aangeschaft waren er nauwelijks; het geld dat Anton verdiende met Müller & Co. bood bijna ongelimiteerde mogelijkheden. In iets minder dan twintig jaar bracht Helene een kunstcollectie bij elkaar van ruim 800 schilderijen, ongeveer 275 beelden, circa 5000 tekeningen en bladen grafiek en bijna 500 stuks kunstnijverheid. Onder de tekeningen en schilderijen zaten verschillende werken van Vincent van Gogh.
Verheffing van de gemeenschap
In het begin verzamelde Helene vooral voor zichzelf, maar gaandeweg liet ze zich meer en meer leiden door een streven om een collectie samen te stellen die kon fungeren ter verheffing van de gemeenschap. Ze zag het als haar taak een zo objectief mogelijk overzicht te geven van de belangrijkste kunststromingen en ontwikkelingen binnen de moderne kunst. Daarbij hoorde ook dat ze graag wilde bereiken dat de gemeenschap begrip en waardering kreeg voor de op dat moment nieuwe tendens in de kunst, waarbij kunstenaars het dogma verlieten dat de werkelijkheid op een realistische manier moest worden uitgebeeld. Voorbeelden van kunstenaars die werkten volgens die revolutionaire opvatting waren Piet Mondriaan, Pablo Picasso en Jan Toorop.
In het verlengde van Helenes streven om kunst toegankelijker te maken, lag haar ambitie om haar collectie samen te brengen en te exposeren in een kunsttempel. Deze moest verrijzen aan de voet van de Franse Berg, een hoge stuifzandrug niet ver van het huidige Kröller-Müller Museum. Helene gaf Berlage in 1917 de opdracht een eerste ontwerp te maken. Maar zij was niet erg gecharmeerd van het voorstel waarmee Berlage kwam. Berlage, op zijn beurt, was het in zijn ogen bemoeizieke gedrag van zijn opdrachtgever zat en in 1919 verbrak hij voortijdig het contract.
Deze moest verrijzen aan de voet van de Franse Berg
Een groot museum
Vervolgens kreeg architect Henry van de Velde (1863–1957) de opdracht het grote museum te ontwerpen op de al eerder aangewezen plek bij de Franse Berg. Hij liet zich daarbij grotendeels leiden door de collectie. Waar Berlage bij zijn ontwerp met grote vensters een erg open gebouw voor ogen had, hield Van de Velde de kunstwerken juist af van de buitenwereld; hij wilde dat ze als het ware een dialoog met elkaar aangingen.
De samenwerking tussen Helene en Van de Velde verliep een stuk beter dan die met Berlage. Helene vond dat Van de Velde ‘muzischer en minder calvinistisch was dan Berlage’, en hij kon ‘net als Bremmer praten over wat hij zag en niet alleen onomwonden, maar ook zachtzinnig voor zijn oordeel uitkomen’. In januari 1921 had Van de Velde het ontwerp voor het grote museum gereed. Voor dat moment waren al de betonnen keermuren voor terrassen en een voorplein aangelegd en er werd enkele duizenden kubieke meters zandsteen uit Maulbron besteld, de steen van Van de Veldes voorkeur. Voor het vervoer ervan werd speciaal een spoorlijntje aangelegd vanaf Wolfheze. Deze voortvarendheid geeft wel aan dat Helene vaart wilde maken met haar plan om haar kunst openbaar te maken; het ideaal dat Helene al tien jaar koesterde, leek dan toch gerealiseerd te worden.
Maar dat gebeurde niet. Een economische crisis zonder weerga bracht de firma van Anton in zeer zwaar weer en in 1922 moest de bouw definitief gestaakt worden. Toch liet Helene haar droom van het grote museum niet varen. Tot haar dood, in 1939, bleef ze zich bezighouden met het uitwerken van de details en het verder gereedmaken van de bouwplannen.
Een economische crisis zonder weerga bracht de firma van Anton in zeer zwaar weer
In april 1935 zagen de Kröllers zich genoodzaakt hun Veluwse bezittingen te verkopen aan een nieuw opgerichte stichting: Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe. De kunstcollectie werd overgedaan aan de Nederlandse Staat, onder de toezegging dat deze binnen afzienbare tijd een museum zou bouwen om de collectie te kunnen tentoonstellen. Dat museum, door Helene ‘provisorisch museum’ genoemd, kwam er. Het door Van de Velde ontworpen museum werd geopend in 1938, uiteraard door Helene zelf. Het staat er nog steeds: het huidige Kröller-Müller Museum.