De rennende rugstreeppad

Vrijdag 04 april 2025

In april wordt de rugstreeppad actief. Hij trekt dan van zijn overwinteringsplek naar de plaats waar hij zich voortplant. Hiervoor kiest hij ondiep water, zoals poeltjes en vennen. Daarvan zijn er in het Park gelukkig aardig wat.

De rugstreeppad (wetenschappelijke naam Epidalea calamita) komt in ons land vooral voor in duinen, het rivierengebied en in de polders. Maar ook in Het Nationale Park De Hoge Veluwe is hij te vinden. Hij bivakkeert vooral in de vennen op het Deelense Veld, het ven achter het Museonder en de Veentjesweide. Ook in de drinkvijvers voor het wild kan hij bivakkeren.

Luide roep

De rugstreeppad begint pas laat met voortplanten. In april trekt hij van zijn overwinteringsplek (soms wel een meter onder de grond) naar het water waar hij zich voortplant. Ondiepe wateren zijn belangrijk voor zijn voortplanting, omdat ze snel opwarmen. Eenmaal aangekomen op de voortplantingsplek laten de mannetjes, zittend in het water, hun luide roep klinken. Het ratelende geluid is tot op een kilometer afstand te horen en trekt soortgenoten uit de wijde omgeving aan. De rugstreeppad heeft een van de luidste roepen van de Europese amfibieën.

De eieren worden in snoeren gelegd. Dat gebeurt meestal in april en mei. De eisnoeren zijn vaak zo’n 2 meter lang en bevatten 2.000 tot 4.000 eieren. De larven van rugstreeppadden ontwikkelen zich snel in vergelijking met die van andere soorten amfibieën. De ontwikkelingsduur tussen eiafzet en het aan land gaan is meestal 6 tot 8 weken. Dat is bijna tweemaal zo snel als bij de gewone pad.

Nachtbraker

Zoals de meeste amfibieën is de rugstreeppad een nachtbraker. Pas tijdens het invallen van de schemering komt hij tevoorschijn om op open plekken te gaan jagen. Het dier heeft geen uitgesproken voedselvoorkeur. Hij eet elke bewegende prooi, zolang die maar in zijn bek past. Het voedselaanbod bepaalt wat hij eet. Dat kan van plaats tot plaats en van maand tot maand verschillen.

Gele streep

De rugstreeppad dankt zijn naam aan de lichtgele streep op zijn rug. Maar die kan ook ontbreken of onderbroken zijn. Zijn huid is droog en wrattig en hij heeft geelgroene ogen met horizontale pupillen. Zijn rug is geel- of grijsbruin met een patroon van groenige vlekken en vaak grote rode of roodbruine wratten.

Het is een middelgrote pad (tot 7 cm groot) met een gedrongen postuur en opvallend korte poten. Door de korte poten beweegt hij zich op een kenmerkende, rennende, manier voort. Hij kan nauwelijks springen, zoals andere paddensoorten. De mannetjes zijn veelal van vrouwtjes te onderscheiden door hun blauw of paars aangelopen keel.

Meestal worden de vrouwtjes hooguit zo’n 5 jaar en de mannetjes 4 jaar, maar ze kunnen veel ouder worden. Het verschil in leeftijd tussen de seksen komt waarschijnlijk doordat mannetjes veel langer in en om de voortplantingsplaats verblijven en daar een groter risico lopen een prooi voor andere dieren te zijn.

Oppassen!

Tijdens de paddentrek kunnen padden onverwacht de weg of het fietspad oversteken, vooral in de buurt van natte gebieden. Oppassen geblazen dus!

Foto 1 & 3: Martin Koops
Foto 2: Harrie Wijnands